De Landschapsstijl (1750-1870) is een tuinstijl waarbij een tuin of park als een ideaal landschap is nagebootst. In de periode van de Landschapsstijl veranderde de heersende opvatting over de natuur en daarmee ook die over de tuinaanleg. Onder invloed van schilders, schrijvers en filosofen keerde men ‘terug naar de natuur’. Niet alleen op landgoederen en buitenplaatsen maar ook bij begraafplaatsen, kloosters en overbodig geworden verdedigingswerken werd de Landschapsstijl doorgevoerd.
De Landschapsstijl wordt ook wel de Romantische of Engelse stijl genoemd. De laatste benaming zou de indruk kunnen wekken dat de stijl vooral in Engeland voorkomt. Echter, ook in landen als Duitsland, Frankrijk en ons land zijn veel parken in Landschapsstijl ontworpen.
Een aantal bekende landschapsarchitecten zijn: Johan David Zocher (1763-1817), Jan David Zocher jr. (1791-1870), Lucas Pieters Roodbaard (1782-1851) en Carl Eduard Adolph Petzold (1815-1891).
Deyke van Donkelaar van Van Donkelaar groenadvies, een adviesbureau voor ecologisch en historisch groen, neemt je in dit artikel graag mee in de details voor deze tuinstijl.
Gezicht op Velserbeek (Velzen-Zuid), met slingervijver met glooiende oever en een bootje dat oversteekt naar het eiland met de kluizenaarshut (hermitage). H. Numan, 1793.
Een rondwandeling door het park
Een belangrijk aspect in een landschapspark was de rondwandeling. Deze voerde via glooiende paden langs vijvers, bergjes, gebouwtjes en parkweiden met solitaire bomen of boomgroepen. Vijvers werden in fraai vloeiende vormen gelegd, soms met een eilandje erin. Het wateroppervlak weerspiegelde een mooi gebouw of zomaar een boom. Het pad voerde verder over bijzondere bruggen, dwars door parkweiden en soms lag een bootje klaar om je naar het eiland te varen. Door zorgvuldige geplande zichtlijnen kon je op enkele plekken het hele park overzien of een kerktoren van een verre stad. Een wandeling leverde kortom verrassingen op die je als het ware verleidden tot een ontdekkingstocht door het park.
Zicht over de vijver op de fraaie oranjerie Landgoed Dordwijk, Dordrecht. Foto: van Donkelaar Groenadvies.
Een soortenrijke beplanting
In deze periode werd veel aandacht besteed aan de compositie van de beplanting. De meeste tuinarchitecten beschikten over een opvallend goede kennis van bomen. Ze speelden als het ware met een afwisselend beeld van boomsoorten met hun eigen vorm, blad- en bloemkleur en verkleuring in de herfst. Bomen werden toegepast in bosjes en boomgroepen met een onderbegroeiing van bloeirijke heesters en klimplanten. Bijzondere boomsoorten plantte men als solitaire boom in parkweiden of aan de waterkant. Soms werden meerdere bomen tegelijk in één plantgat gezet om een natuurlijk beeld te verkrijgen. Tegenwoordig wordt dit een boombundel of boomboeket genoemd.
Schematische tekeningen van een ideaalbeeld van een natuurlijk landschap. H. Repton, Observations on the Theory and Practice of Landscape Gardening 1805.
‘Engels hout’
Men verzamelde in deze tijd veel nieuwe, bijzondere boom- en heestersoorten in Amerika en Azië. Het reizen werd steeds gemakkelijker door moderner vervoer. Daarnaast werd het plantmateriaal tijdens de reis in een soort kleine kas (Wardiaanse kist) bewaard. Hierdoor was men in staat om soorten uit steeds afgelegener continenten mee te nemen. Nieuwe en fraaie soorten waren gewild en kostbaar. Veel ervan bereikten ons land via Engeland. Omdat men niet goed wist waar al deze overzeese gewassen oorspronkelijk vandaan kwamen, werden ze steevast aangeduid als Engels (bloem)hout. Uiteindelijk vormt deze benaming een containerbegrip voor een combinatie van bloemrijke bomen, heesters en klimplanten.
Bloemrijke bomen. Tulpenboom en Gouden regen. Uit het boek Afbeeldingen der fraaiste, meest uitheemsche Boomen en Heesters, J.C. Krauss. (1802-1808).
Schilderachtig grasland
Parkweiden vormden een belangrijke schakel tussen solitaire bomen, boomgroepen, parkbossen en slingerende vijverpartijen. Het grasland werd een aantal keer per jaar met de zeis gemaaid en gehooid, soms in combinatie met begrazing door vee. Pas aan het eind van de 19e eeuw werden de eerste grasmaaiers geïntroduceerd. Niet elke landgoedeigenaar kon zich echter de luxe van een grasmaaier veroorloven of was te behoudend voor nieuwe ideeën.
Grasland werd ingezaaid met zorgvuldig samengestelde grasmengsels of met het goedkopere ‘hooizaad’ (zaad van gedorst, kruidenrijk hooi). Kruiden werden van oudsher toegevoegd om het vee preventief gezond te houden. Op enkele plekken, vaak vlakbij het woonhuis, werden bollen geplant. Parkweiden waren dus vanzelfsprekend bloemrijk, men waardeerde ze om het ‘schilderachtige’ effect.
Het gras op het ronde voorplein van landgoed Plakkersbosch te Velsen werd kort gehouden door een paar koeien. J. Tersteeg, 1793.